Naturalis Biodiversity Center heeft de heer Jacques J.M. van Alphen advies gevraagd over de aanpak van de Aziatische hoornaar. In november 2025 is het advies uitgebracht, getiteld "Verantwoord beleid bij het beheer van de Aziatische hoornaar in Nederland".
Voor alle duidelijkheid: het is een advies en (nog) niet het standpunt van Naturalis in deze. Hieronder volgt de tekst van het advies, exclusief afbeeldingen en literatuurvermelding.
De Wespenstichting heeft op het advies gereageerd en is het er duidelijk niet mee eens. Die reactie staat onderaan deze pagina.
De Aziatische hoornaar is bezig ons land te koloniseren. De invasie van deze toppredator onder de insecten, is een probleem voor houders van honingbijen, de favoriete prooi van de Aziatische hoornaars. Daarnaast zou deze hoornaar ook grote negatieve effecten kunnen hebben op de biodiversiteit, in het bijzonder op die van bestuivende insecten, en daarmee op de land- en tuinbouw en de wilde flora die afhankelijk is van insectenbestuiving. Gezien het mogelijk grote risico dat deze invasieve exoot met zich meebrengt, is de lauwe reactie van de overheid om maatregelen te nemen tegen de Aziatische hoornaar (misschien met uitzondering van de provincies Gelderland en Overijssel) opvallend, vooral als die wordt vergeleken met de inspanningen die andere Europese landen maken om de populatiegroei van de hoornaar te beperken. Het beleid laat zich samenvatten met de Engelse uitdrukking “Too little, too late”. Belangrijk is het daarom om eens te kijken naar wie de overheid adviseert over de hoornaar en te onderzoeken wat de wetenschappelijk basis is waarop dit advies is gestoeld. Het Rijk heeft de verantwoordelijkheid voor de invasie gedelegeerd aan de provincies. De provincies Zuid- en Noord Holland hebben zich laten adviseren door de Stichting EIS. De Stichting EIS heeft haar advies neergelegd in het rapport: “Hoe verder met de Aziatische hoornaar? – Beleidsadvies (Zeegers & Buesink, 2024). De conclusies van dit rapport luiden dat de Aziatische hoornaar geen bedreiging vormt voor volksgezondheid en de biodiversiteit, dat de mortaliteit veroorzaakt door de Aziatische hoornaar onder honingbijen veel minder groot is dan andere sterfteoorzaken. Ze concluderen ook dat geld besteed aan de bestrijding van de Aziatische hoornaar weggegooid is. Een aantal wetenschappelijke publicaties komen tot heel andere conclusies. Dat roept de vraag op of het advies van EIS wel gebaseerd is op de beschikbare wetenschappelijke kennis over de invasieve exoot en of die conclusies wel kloppen.
De volksgezondheid De steken van de Aziatische hoornaar kunnen net als die van andere wespensoorten een anafylactische reactie oproepen bij mensen die allergisch zijn voor dat soort steken (Vidal, 2021). Daardoor zijn in Zuid Europa al enige dodelijke slachtoffers gevallen. Anders dan bij de inheemse Nederlandse wespen, kan de Aziatische hoornaar ook gif spuiten in de richting van de ogen van iemand die te dicht bij een nest komt (Laborde-Castérot et al. 2021). Ook anders dan bij de inheemse wespen is het gif van de Aziatische hoornaar (Liu et al. 2015). Het bevat toxines die hemolytisch, myotoxisch, neurotoxisch, vasodilatoir, nefrotoxisch en hepatotoxisch zijn (Vidal, 2021; Liu et al. 2016). Twaalf tot twintig steken kunnen een volwassen mens doden, een kind kan al sterven na 5 steken (van Dijk & Cornelissen, 2024; Sinno-Tellier & Hamon, 2025). Het EIS-rapport stelt dat het risico om door een Aziatische hoornaar te worden gestoken veel kleiner is dan het risico om door een Europese hoornaar te worden gestoken. Ze concluderen dit op basis van een vergelijking met de Europese hoornaar: “Beide soorten hoornaar lijken in biologie zeer sterk op elkaar, het belangrijkste verschil zit in de locatie van het zomernest van de Aziatische hoornaar.” Die zomernesten zitten meestal veel hoger in de bomen dan die van de Europese hoornaar en daardoor zou het risico op steken veel geringer zijn. Deze conclusie staat lijnrecht tegenover die van Xesús Fréas (2021), die concludeerde dat “Vanwege zijn gedrag, popula- tiedichtheid en bredere verspreiding is het risico dat de Aziatische hoornaar vormt voor de menselijke gezondheid ongeëvenaard door andere inheemse Hymenoptera-soorten”. Zeegers en Buesink (2024) citeren Freas (2021), Vidal (2021), van Dijk & Cornelissen (2024) en Sinno-Tellier & Hamon (2025) niet.
Voor een risico-analyse is dus wel meer nodig dan de vermelding van één enkel verschil met een andere soort. Zo’n analyse zou rekening moeten houden met de ernst van een incident, voor de Aziatische hoornaar hierboven beschreven, en de kans dat zo’n incident optreedt. Die kans hangt natuurlijk niet alleen af van de plaats van het zomernest, maar ook van het gedrag van de hoornaars, en van de aantallen hoornaars. Dat levert een aantal belangrijk verschillen op met de Europese hoornaar. Het eerste belangrijke verschil is dat de Aziatische hoornaars in de loop van een seizoen twee nesten bewonen. Het voorjaarsnest van de Aziatische hoornaars wordt niet gebouwd hoog in een boomkruin, maar veel lager op een beschutte plaats: in schuurtjes, garages, onder veranda’s of in fietsenhokken, en soms in een heg of zelfs in de grond, maar meestal in de omgeving waar mensen ook komen. Tegen de tijd dat de wespen verhuizen kan zo’n voorjaarsnest al enkele honderden hoornaars bevatten. Het EIS-rapport rept met geen woord over de risico’s van deze voorjaarsnesten voor de volksgezondheid. Er zijn meer opvallende gedragsverschillen: De Europese hoornaar maakt zijn nest meestal in holle bomen of nestkasten en is een bewoner van bossen en parkachtige landschappen, maar geen stadsbewoner. De Aziatische hoornaar bereikt juist hoge dichtheden in een urbane omgeving. De Europese hoornaar is veel minder agressief, ook bij het nest. De Europese hoornaar is territoriaal en in de meest geschikte habitat kunnen tot 3 nesten per vierkante kilometer worden gevonden. In Nederland is de dichtheid op de meeste plaatsen veel lager. Bij een goed ontwikkelde populatie van Aziatische hoornaars zijn er 10-12 nesten per vierkante kilometer in een urbane omgeving (Monceaau & Thierry, 2014; Franklin et al. 2017).
Voor een dicht bevolkt land als Nederland is dat slecht nieuws. Bovendien is het aantal hoornaars in één nest veel groter. Ieder nest produceert gedurende het seizoen zo’n 20.000 tot 30.000 werksters, (= 200.000 – 360.000 per vierkante kilometer) terwijl dat bij de Europese hoornaar om maar enkele duizenden gaat. Het risico op contact tussen mens en Aziatische hoornaar is dus vele malen groter dan op een ontmoeting met een Europese hoornaar. De biodiversiteit Zeegers & Buesink (2024) voeren aan dat de Aziatische hoornaar vooral algemene insecten eet, als argument dat er geen schade zal optreden aan de biodiversiteit. Dat een generalistische predator vaker een algemene prooisoort vangt dan een zeldzame zal niemand verbazen, maar daaruit volgt niet dat de hoornaar geen bedreiging vormt voor de biodiversiteit. Om de vraagstelling te beantwoorden, wat er gebeurt met de biodiversiteit als aan een ecosysteem een nieuwe toppredator wordt toegevoegd zijn gedetailleerde gegevens nodig over het effect van de extra mortaliteit die daar het gevolg van is. In het geval van de Aziatische hoornaar, waar er per seizoen meer dan 100.000 extra predatoren per vierkante kilometer zullen bijkomen, zou ik eerder de hypothese verwachten dat er wèl effecten zijn op de biodiversiteit. Doorrekenen in een kwantitatief model van de levensgemeenschap is dan nodig om antwoord te krijgen op de vraag. Een goed doordacht en doorgerekend antwoord op de vraag is belangrijk, omdat de 50 meest gegeten prooisoorten allemaal bestuivers zijn (Pedersen et al. 2025; Herrera et al. 2025). Daarmee is er een risico dat er een cascade van effecten door het hele ecosysteem gaat, gezien de sleutelrol die bestuivers spelen bij de vruchtzetting van planten in de landbouw en de natuur. Dat zo’n effect niet denkbeeldig is laten Rojas-Nossa & Calvinō-Cancela (2020) zien. Ze vonden een afname van de bestuiving in de aanwezigheid van Aziatische hoornaars. Honingbijensterfte Zeegers & Buesink (2024) verwonderen zich over het gebrek aan goede gegevens over de sterfte van honingbijenkolonies als gevolg van de Aziatische hoornaars. Dat is merkwaardig, want die gegevens zijn er wel (Diégues-Antón et al. 2025; Hassall et al. 2025). Fabrice Requier en zijn collega;’s rekenden uit bij welke hoornaar-dichtheid bijennesten gedoemd zijn om te sterven, gebruik makend van gegevens over bijna duizend waarnemingen van Aziatische hoornaars die op bijenvolken predeerden. Op basis van de berekeningen publiceerden ze kaarten over hoe het risico van bijensterfte door de hoornaars over Frankrijk varieerde (Requier et al. 2023). Ze gebruikten deze gegevens ook om de schade aan de bijenteelt uit te rekenen (Requier et al. 2025).
Die schade kan in Frankrijk oplopen tot €30,8 miljoen per jaar. Dat is ongeveer gelijk aan de geschatte kosten van de bestrijding van de hoornaar in Frankrijk (€29,5 miljoen) (Lyoi et al. 2022). Monceau et al. (2018) lieten al zien wat er gebeurt als imkers niet ingrijpen: alle geobserveerde kolonies bezweken aan de predatie door de hoornaar. Zeegers en Buesink (2024) maken een ruwe schatting van de aantallen bijen die door een Aziatische hoornaarnest worden gegeten in de loop van het seizoen (tot 36.000). Ze gaan er om onduidelijke reden vanuit dat een bijenvolk maar door één hoornaar-nest wordt geëxploiteerd. Ze concluderen dan dat de predatie niet voldoende kan zijn om een volk te doden.
Als je rekening houdt met de verwachte dichtheden van ongeveer 5 nesten per vierkante kilometer in een rurale omgeving en 10,2 tot 12 nesten per vierkante kilometer in een urbane omgeving, dan wordt het verhaal heel anders. Aannemend dat de meeste hoornaars hun prooien binnen een straal van 500 meter van hun nest vangen, kunnen er ruim 4-9 hoornaar-nesten betrokken zijn bij de predatie van één bijenvolk, dus weinig kans voor de bijen om te overleven. De predatie door de Aziatische hoornaar kan dus snel leiden tot de dood van hele volken. Ook vermelden Zeegers en Buesink (2024) niet dat bijen die belegerd worden door hoornaars, het nest niet meer durven te verlaten waardoor ze hun voedselvoorraden niet kunnen aanvullen en hun broed niet kunnen verzorgen (Arca et al. 2014). Ook dat leidt tot mortaliteit en tot verminderde reproductie, waardoor het aantal door een hoornaarnest gegeten honingbijen een onderschatting geeft van de effecten van de hoornaar. De conclusie van Zeegers en Buesink (2024) dat de Aziatische hoornaar niet leidt tot grootschalig verlies van bijenvolken wordt dus niet gesteund door de biologische feiten. Het is een raadsel hoe Zeegers en Buesink (2024) kunnen concluderen dat “in elk geval andere oorzaken van sterfte van bijenvolken cijfermatig vele malen belangrijker zijn”, zonder dat ze gegevens verschaffen over de bijensterfte door de Aziatische hoornaar.
Als het zo zou zijn dat de Aziatische hoornaar geen gevaar oplevert voor de volksgezondheid, geen negatieve effecten zou hebben op de biodiversiteit en geen significante mortaliteit zou veroorzaken bij honingbijen, dan zou geld besteed aan de bestrijding van de hoornaar inderdaad weggegooid geld zijn. Zeegers en Buesink (2024) hebben echter hun claim niet kunnen onderbouwen dat de Aziatische hoornaar geen gevaar oplevert voor de volksgezondheid, geen bedreiging vormt voor de biodiversiteit en geen belangrijke mortaliteit veroorzaakt bij honingbijen. De in dit artikel geciteerde publicaties die verschenen zijn na hun rapport hebben niet geleid tot enige wijziging in het standpunt van EIS (Zeegers, 2025). Dat betekent dat in een kosten-baten analyse zal moet worden onderzocht welke schade kan worden vermeden aan biodiversiteit, landbouw en volksgezondheid door de populaties van de Aziatische hoornaar te beheren.
De kosten van bestrijding van de hoornaar zijn door een Nederlandse innovatie sterk omlaag gegaan: door het gebruik van zendertjes kan een hoornaarnest in nu in 2 uur tijd worden gevonden. Veel bijenhouders zijn bereid om als vrijwilliger te helpen bij het opsporen en verwijderen van zomernesten van de Aziatische hoornaar, als ze de beschikking zouden hebben over de daarvoor nodige uitrusting. Stofzuigers die worden gebruikt voor de verwijdering van de eikenprocessierups zijn aangepast met een stang die tot 35 meter hoge geplaatste nesten op natuurvriendelijke manier kunnen verwijderen. De kosten van het op die manier verwijderen van nesten worden daarmee aanzienlijk lager dan wanneer een commercieel bedrijf de nesten ruimt.
Zeegers en Buesink (2024) stellen dat intensief ingrijpen in zuidelijke landen geen effect had op de populatiegroei. Omdat actief opsporen van nesten toen niet goed mogelijk was, en alleen gevonden nesten kunnen worden verwijderd, was de bestrijding niet effectief. Met Nederlandse innovaties, die pas twee jaar beschikbaar zijn, is het nu mogelijk nesten snel actief op te sporen. De overheid zou daarom samenwerking met imkers moeten stimuleren en hen middelen geven om in opsporing en bestrijding te participeren. Gelukkig gebeurt dit al op veel plaatsen in Nederland met gemeentelijke steun. Zo raken budgetten minder snel uitgeput en zullen de baten van de bestrijding de gemaakte kosten overstijgen. Het uitroeien van de Aziatische hoornaar in Nederland is niet meer mogelijk. Dat is geen reden om de bestrijding dan maar achterwege te laten. Artikel 17 van de EU-verordening schrijft weliswaar snelle uitroeiing na vroege detectie voor, maar in artikel 19 legt de EU bij wijdverspreide soorten juist nadruk op beheersmaatregelen.
Doel van de bestrijding moet daarom zijn een beheersbare populatie na te streven, zodat negatieve effecten voor biodiversiteit, ecosysteemdiensten, gezondheid en economie worden geminimaliseerd. Volgens de Wet natuurbescherming 2005 (opvolger Natuurwet) moeten provincies invasieve uitheemse soorten actief beheren. Artikel 3.19 stelt dat Gedeputeerde Staten in hun provincie het aantal “zoveel mogelijk terugbrengen”. Provincies moeten daartoe maatregelen nemen tot uitroeiing, beheersing of indamming, afhankelijk van de vestiging van de soort. De samenwerking met de imkerij en het beschikbaar stellen van de middelen zouden deel moeten uitmaken van die beheersplannen die de provincies daartoe moeten opstellen. Daarom zouden beleid en beheerplannen, in lijn met internationale en EU-verplichtingen en de Wet Natuurbescherming, zó moeten worden ingericht dat populatiegroei van invasieve exoten, inclusief de Aziatische hoornaar, niet langer exponentieel toeneemt maar gelijk aan, of onder de 1 blijft. Hoe eerder er met dat beheer wordt begonnen, des te geringer de inspanningen die daarvoor nodig zijn.
De bestrijding van de Aziatische hoornaar vindt momenteel vooral plaats door het verwijderen van zomernesten. Dit vereist de inzet van dure apparatuur, zoals zenders en hoogwerkers en is tijdsintensief. De vraag is of deze manier van bestrijden wel de meest effectieve is. Om die vraag te beantwoorden is het nuttig om de reproductieve cyclus van de Aziatische hoornaar nog eens kritisch te bezien. Jonge bevruchte koninginnen komen na de winterrust tevoorschijn in april en beginnen dan een nest op een beschutte plaats. Meestal is dat in een schuur, onder een veranda of in een garage of fietsenhok. Aanvankelijk heeft het nest maar enkele cellen waarin de eerste werksters opgroeien, verzorgd door de koningin. Het nest groeit in de loop van het voorjaar totdat het enkele honderden werksters bevat. Intussen zijn de bomen uitgelopen en de kronen van loofbomen dicht bebladerd. De werksters bouwen dan een zomernest, hoog in een boomkruin en moeilijk zichtbaar, en het hele volk verhuist dan naar het zomernest. Het zomernest groeit de hele zomer verder, terwijl het zijn tol eist onder bestuivende insecten, en in oktober produceert het dan tussen de 100 en 200 jonge koninginnen die vervolgens paren en overwinteren.
In een stabiele populatie zou gemiddeld genomen, ieder volk één succesvolle jonge koningin moeten produceren, zodat er dan het volgend jaar weer evenveel hoornaarnesten zouden zijn. De vraag is daarom waarom de Aziatische hoornaars zo’n groot aantal jonge koninginnen produceren. Het antwoord moet gezocht worden ergens in het gebied rond Sjanghai, waar voorouders van de Europese populatie van de Aziatische hoornaars vandaan komen. Kennelijk is er daar veel sterfte van koninginnen en kolonies, die gecompenseerd moet worden met een hoge productie. De eigenschap om zoveel jonge koninginnen te produceren helpt de Aziatische hoornaar bij zijn invasie van Europa, want daardoor kunnen nieuwe gebieden snel worden gekoloniseerd. Diezelfde eigenschap maakt ook dat de verwijdering van zomernesten niet heel effectief is, want als niet bijna alle nesten worden verwijderd, neemt de populatie niet af in grootte omdat de niet-verwijderde nesten voldoende koninginnen produceren om te compenseren voor de verliezen (Robinet et al. 2017). Dat geldt ook voor het wegvangen van jonge koninginnen.
Het is dus niet eenvoudig om de Aziatische hoornaarpopulaties te beperken. Het is waarschijnlijk dat de Aziatische hoornaar in China aangepaste natuurlijke vijanden heeft die de populatie daar reguleren. Daarover is nog weinig bekend. Toch zijn er, ook in Europa, mogelijkheden voor biologische bestrijding. Recent onderzoek (Lacombrade et al. 2025), laat zien dat de Aziatische hoornaar gevoelig is voor de pa- rasitaire schimmel Metarhizium robertsii. Eerder vonden Poidatz et al (2018; 2019) een nieuwe variant van Beauveria bassana die gebruikt zou kunnen worden tegen de Aziatische hoornaar. Er is nog geen ervaring met deze parasitaire schimmels in het veld, en we weten dus nog niet hoe groot het effect ervan kan zijn op de Aziatische hoornaarpopulaties.
Het is jammer dat we niet precies weten welke natuurlijke vijanden de populaties van de Aziatische hoornaar reguleren in China. Als er gespecialiseerde parasieten, pathogenen of predatoren bestaan, dan zouden deze in het kader van een klassieke biologische bestrijding-programma in Europa kunnen worden ingevoerd om de Aziatische hoornaar in te dammen. Op basis van de aantallen gemelde waarnemingen van Aziatische hoornaars op waarneming.nl is de groeisnelheid van de Aziatische hoornaarpopulatie in Nederland uitgerekend. Daaruit blijkt dat de populaties groeien met ongeveer een factor 4 (Gerritsen, ongepubliceerde data). Aangezien de mediane dichtheid nu (=2025) ongeveer 0,5 nest per vierkante kilometer is, zullen de maximale dichtheden over ongeveer over 4 jaar zijn bereikt. De Aziatische hoornaar kan goed leven in een klimaat waar de maximum zomertemperaturen tussen de 17 en 26 0C en de minimum wintertemperatuur rond de 0 0C liggen (Diégues-Antón et al. 2025). Dat betekent dat de dichtheden in de zuidelijke helft van Nederland kunnen oplopen tot 12 nesten per vierkante kilometer in urbaan landschap (Barbet-Massin et al. 2020; Nie et al. 2024). Als we de populaties van de Aziatische hoornaar nu willen beperken, zijn de enige beschikbare methoden het verwijderen van voorjaars- en zomernesten en het wegvangen van jonge koninginnen. Gezien de hoge kosten van het verwijderen van zomernesten, en het geringe effect dat het heeft op de populatiegrootte, lijkt het beter om de bestrijding te concentreren op de voorjaarsnesten en de jonge koninginnen. Daarvoor is nodig dat iedere Nederlander zich bewust is van het probleem, embryo- en voorjaarsnesten kan herkennen en in april, mei en juni schuren, stallen, garages, veranda’s, fietsenhokjes, nestkastjes en afdakjes inspecteert op de aanwezigheid van zulke nesten. Verder zouden er op grote schaal vallen moeten worden geplaatst waarmee de jonge koninginnen kunnen worden aangelokt en weggevangen. Met een hoge valdichtheid en attractieve lokstoffen moet het mogelijk zijn om een lokale populatie weg te vangen. Toch blijft ook het bestrijden de zomernesten belangrijk. Vooral als dit gebeurt aan het eind van het seizoen, als de nesten beter zichtbaar worden en er veel poppen van jonge koninginnen in het nest aanwezig zijn, is dit een belangrijk instrument bij het beperken van de populatie. Zelfs als het niet lukt op die manier om de Aziatische hoornaar populatie te reguleren, neemt het wegvangen van koninginnen en het verwijderen van voorjaars- en zomernesten een deel van predatiedruk weg die nu de diversiteit van bestuivende insecten bedreigt. Het organiseren van de bestrijding middels het wegvangen van jonge koninginnen en het verwijderen van voorjaarsnesten zal enige tijd kosten. Totdat die bestrijding goed loopt is het belangrijk om het opsporen en verwijderen van zomernesten vol te houden om daarmee de populatiegroei af te remmen. Terwijl de uitvoer van de bestrijding bij de Provinciale overheden ligt, zou het goed zijn als die bestrijding landelijk wordt gecoördineerd.
REACTIE WESPENSTICHTING:
Bedenkingen bij “Verantwoord beleid bij het beheer van de Aziatische hoornaar in Nederland” van J. van Alphen (2025)
Dit verslag is een inhoudelijke reactie op een document van de heer Jacques van Alphen over de problematiek rond de Aziatische hoornaar. De auteur betoogt dat het Nederlandse overheidsbeleid rond de aanpak van de Aziatische hoornaar dringend moet worden herzien. Hij pleit voor intensivering van de bestrijding, omdat dit een Europese verplichting zou zijn en omdat er anders gevolgen dreigen voor de volksgezondheid, de honingbijen en de biodiversiteit.
Ondanks haar pretenties schiet het document tekort op een groot aantal punten. We behandelen de onjuistheden en verkeerde interpretaties van wetenschappelijke bevindingen, en geven aan waarom de voorgestelde oplossingen onbetaalbaar en onrealistisch zijn. En we geven alternatieven en overwegingen.
Inleiding
Het rapport “Verantwoord beleid bij het beheer van de Aziatische hoornaar in Nederland” van Jacques van Alphen (2025) is een reactie op een rapport van stichting EIS uit 2024. Het EIS-rapport, opgesteld in opdracht van de provincies Noord-Holland en Zuid-Holland, concludeert dat de verwachte economische schade, de risico’s voor de volksgezondheid en de impact op de biodiversiteit door de Aziatische hoornaar beperkt zijn.
Omdat bestrijding volgens het EIS-rapport onvoldoende effectief zou zijn, adviseert het om deze niet te intensiveren. Deze conclusie is in de imkergemeenschap op weerstand gestuit. Zij zien de Aziatische hoornaar als een existentiële bedreiging voor hun bijenvolken en de natuur en wensen meer overheidssteun voor de bestrijding ervan.
Het rapport van Van Alphen, dat de argumentatie van het EIS-rapport onderzoekt en tot tegenovergestelde conclusies komt en het huidige overheidsbeleid karakteriseert als “Too little, too late”, is door een deel van de imkers dan ook positief ontvangen. De Nederlandse Bijenhoudersvereniging (NBV) heeft het rapport naar provincies en gemeenten gestuurd met de oproep om hun “beleid ten aanzien van de Aziatische hoornaar voor zover nodig aan te passen, de aanbevelingen [in het rapport] over te nemen en om te zetten in beleid.”.
Wie het rapport echter nauwkeurig leest zal allerlei onzorgvuldigheden en onjuistheden aantreffen die twijfels oproepen ten aanzien van de kwaliteit ervan. Toen deze twijfels werden voorgelegd aan enkele betrokkenen, leidde dit bij hen niet tot een heroverweging van het standpunt en bleef men achter het rapport van Van Alphen staan.
Vanwege de potentiële invloed ervan op de publieke opinie en het overheidsbeleid, heeft de Wespenstichting een beleidsnotitie naar provincies en gemeenten gestuurd. Het doel was om bestuurders te attenderen op tekortkomingen in de argumentatie van Van Alphen. Op deze beleidsnotitie is vanuit de hoek van de Aziatische hoornaar-bestrijding en sommige imkers afwijzend gereageerd, voornamelijk omdat een wetenschappelijke onderbouwing voor de geuite kritiek zou ontbreken.
Onze opvatting is echter dat een beleidsnotitie niet het meest geschikte medium voor uitgebreide wetenschappelijke analyses is. En de meeste experts met kennis van de literatuur zullen de tekortkomingen van het rapport van Van Alphen ongetwijfeld zelf hebben opgemerkt. Maar voor beleidsmakers en andere geïnteresseerden volgt hieronder ter toelichting op de beleidsnotitie een stap-voor-stap analyse van het rapport. De conclusie luidt dat het ambitieuze rapport van Van Alphen kan worden samengevat met de Engelse uitdrukking “Too thin to hold”.
Aan het eind van dit stuk worden nog enkele mogelijke maatregelen besproken die de negatieve impact van de Aziatische hoornaar zouden kunnen beperken. Hopelijk draagt dit bij aan een evenwichtige discussie op basis van gedegen analyses, opdat overheden weloverwogen beleidskeuzes kunnen maken.
1. Karakter van het rapport
Het werk van Van Alphen wordt door sommigen aangeprezen als een “wetenschappelijk onderzoek” van een “hoogleraar” verbonden aan Naturalis Biodiversity Center, wat de suggestie van hoge kwaliteit en onafhankelijkheid wekt.
Echter, dit werk is niet gepubliceerd in een wetenschappelijk tijdschrift en heeft niet de gebruikelijke peer-review door onafhankelijke experts ondergaan. De auteur is bovendien emeritus hoogleraar en niet meer in dienst van een universiteit. Evenmin is hij een betaald medewerker van Naturalis, maar een zogenaamde gastonderzoeker.
De associatie met Naturalis op de kaft, versterkt door de opmaak en de wijze van presenteren in het NBV-persbericht heeft tot veel verwarring geleid. Naturalis is niet verantwoordelijk voor de publicatie en onderschrijft de inhoud niet. De vooraanstaande positie van de auteur in de imkerij roept daarnaast vragen op over de onafhankelijkheid en objectiviteit.

Positief is dat de auteur zijn standpunten grotendeels onderbouwt met wetenschappelijke literatuur. Minder sterk is dat de selectie van bronnen eenzijdig lijkt, resultaten soms onjuist worden weergegeven, en tegenstrijdige bevindingen buiten beschouwing blijven. Ook komen slordigheden voor, zoals foutieve citaten en ontbrekende referenties in de literatuurlijst.
Tenslotte ontbreekt een duidelijke structuur. Het rapport start als een beoordeling van de “wetenschappelijke basis” van het EIS-rapport, maar ontpopt tegen het einde in een beleidsadvies voor intensieve bestrijding en meer overheidssteun. Bij een wetenschappelijke publicatie zou dit soort inconsistenties tijdens een peer-reviewproces waarschijnlijk zijn gecorrigeerd. Geconcludeerd kan worden dat het hier meer gaat om een pamflet dan om een wetenschappelijk rapport.
Dit alles impliceert geenszins dat de adviezen van de auteur geen waarde kunnen hebben. Om de waarde te bepalen, is het noodzakelijk om de argumentatie zelf te beoordelen.
2. Analyse van de argumentatie tegen het EIS-rapport
Het EIS-rapport doet enkele belangrijke beweringen waar de auteur en sommige imkers zich niet in kunnen vinden. Hieronder worden de door hem aangedragen tegenargumenten besproken.
“De volksgezondheid”
Van Alphen betoogt dat de Aziatische hoornaar een bedreiging voor de volksgezondheid vormt. Hij stelt dat deze soort gif kan spuiten in de richting van de ogen, een gedrag dat andere wespensoorten volgens hem niet zouden vertonen. Dit behoeft nuancering. De Aziatische hoornaar kan inderdaad een irriterende vloeistof spuiten ter verdediging van het nest. Maar dat deze vloeistof gif bevat is nooit aangetoond, wat hij had kunnen weten als hij de door hem zelf geciteerde studie aandachtig had gelezen.
Gezien de omvang van de gifblaas van deze hoornaar (ca. 1 mm) is het onmogelijk dat de vloeistof volledig bestaat uit gif. Waarschijnlijk zijn het uitwerpselen, mogelijk vermengd met een kleine hoeveelheid gif. Verder vertonen andere wespensoorten, zoals de Europese hoornaar en de Duitse wesp, dit defensieve gedrag ook (persoonlijke observaties).
De auteur meldt dodelijke slachtoffers in Zuid-Europa en citeert een tijdschriftartikel waarin volgens hem staat dat een volwassene na 12-20 steken en een kind na 5 steken kan overlijden. Hij verwijt de auteurs van het EIS-rapport dat ze dit artikel niet vermelden, hoewel het pas verscheen na publicatie van hun rapport.
In het bericht wordt echter gesproken over een risico op orgaanfalen bij meerdere steken, niet over een directe link met overlijden. Daarnaast is het onduidelijk op welke manier de auteurs tot deze getallen zijn gekomen. Het bericht en de literatuur waarnaar wordt verwezen geeft hierover geen duidelijkheid.

Van Alphen stelt dat de kans om gestoken te worden door de Aziatische hoornaar groter is dan door een inheemse wesp, ondersteund door een citaat van “Xesús Fréas” (wat overigens Xesús Feás moet zijn) over een “ongeëvenaard” risico. Dit artikel ontbreekt in de literatuurlijst en het is twijfelachtig of de situatie in Spanje, waar de studie is verricht, vergelijkbaar is met Nederland.
Verschillen met de Europese hoornaar worden aangevoerd, maar deze zijn niet correct. Zo bouwen zowel de Aziatische als de Europese hoornaar primaire én secundaire nesten [zie bijvoorbeeld Einblicke in das Leben der Europäischen Hornissen, Kornmilch (2017)]. Voor de bewering dat Europese hoornaars “geen stadbewoner” zijn, wordt geen referentie gegeven*. Het is ook incorrect. Net als veel andere inheemse wespen nestelen zij regelmatig in gebouwen.
*Mogelijk is hij op deze gedachte gekomen door “(…) V. v. nigrithorax is a species well adapted to urban areas, while V. crabro appears to be a species mostly occurring in natural and forest landscapes.”. S. Lioy, et al. (2023). Maar dit gaat over de situatie in Zuid-Korea.
De kans op een confrontatie met een nest van een inheemse wesp in de bebouwde kom is daardoor groter. Adviesafstanden tot nesten van Europese en Aziatische hoornaar zijn voor beide soorten vergelijkbaar (minimaal drie meter):
“First, if you come within a minimum radius of 3 m of a nest [of the Asian hornet], then the workers will be vigilant; they will attack and sting immediately if large arm gestures are used. Therefore, it is recommended that you do not approach within 3 m of the nest for safety”, Moon (2021).
“[T]he behavior of V. velutina nigrithorax toward humans is similar with that of the native species. Available reports indicate that they do not exhibit aggressivity to man with a nest defense perimeter of about 5 m, i.e., exactly the same as V. crabro.”, De Haro & Blanc-Brisset. (2009).
De auteur stelt dat er in een urbane omgeving 10-12 nesten per vierkante kilometer kunnen voorkomen, verwijzend naar een studie in Zuid-Frankrijk. Opnieuw ontbreekt onderbouwing waarom deze cijfers voor Nederland relevant zijn. Hetzelfde geldt voor de bewering dat een nest 20.000 tot 30.000 werksters produceert. In de literatuur wordt een lager maximum van 13.000 individuen bestaande uit werksters, mannetjes en koninginnen, genoemd, waarbij ook nog alleen de werksters het nest verdedigen.
Bovendien bevindt circa 70% van de grote zomernesten zich in boomtoppen, wat de contactkans met mensen verkleint. De Europese hoornaar is in tegenstelling tot de Aziatische hoornaar ook ’s nachts actief en komt dan af op kunstlicht, wat tot meer contactmomenten leidt. De Europese hoornaar heeft tot nu toe niet tot noemenswaardige gezondheidsrisico’s geleid, dus er is vooralsnog geen reden om aan te nemen dat dat bij de Aziatische hoornaar anders zou zijn.

In Frankrijk is er in de periode 2014 tot en met 2023 in elk geval geen toenemende trend te vinden in het absolute aantal geregistreerde steekincidenten die konden worden toegeschreven aan de Aziatische hoornaar. Bovenstaande grafiek uit deze studie geeft het aantal steken door Hymenoptera per jaar weer met per blok een vermelding van het relatieve aandeel. Ook dit fluctueert jaarlijks en laat geen duidelijke trend zien.
Alle nesten van wespen, hoornaars, hommels en honingbijen kunnen gevaarlijk zijn in bepaalde situaties. De Aziatische hoornaar is daar geen uitzondering op. In tegenstelling tot wat de auteur suggereert, erkent het EIS-rapport dat er gevaarlijke situaties kunnen ontstaan. Maar het oordeelt dat de risico’s in vergelijking met die van inheemse wespensoorten klein zijn. Ook zien de auteurs geen heil in de massale bestrijding als oplossing voor dit risico en pleiten in plaats daarvan voor betere voorlichting.
Concluderend: hoewel de Aziatische hoornaar uiteraard risico’s met zich meebrengt, is de onderbouwing van Van Alphen dat deze soort aanzienlijk gevaarlijker is dan inheemse soorten onvoldoende gefundeerd.
“De biodiversiteit”
Van Alphen trekt de EIS-conclusie dat predatie door Aziatische hoornaars geen bedreiging vormt voor de biodiversiteit in twijfel. Hij noemt een getal van “meer dan 100.000 extra predatoren per vierkante kilometer”, zonder bron. Misschien was dat een typfout want eerder noemde hij nog 200.000 tot 360.000 werksters, een getal dat zelf al twijfelachtig is.
Zonder gefundeerde aannames is het moeilijk om de impact te voorspellen, al was het maar omdat inheemse wespen ook heel veel insecten vangen en de Aziatische hoornaar ook jaagt op deze inheemse wespen, wat de populaties van deze wespen juist omlaag zou kunnen brengen. Wat dat de facto voor gevolgen heeft voor overige insecten is nooit onderzocht.
Hij haalt een studie aan waaruit zou blijken dat “de 50 meest gegeten prooisoorten allemaal bestuivers zijn”. Dit is een onjuiste weergave. Deze studie stelt dat van de 50 meest voorkomende prooisoorten in DNA-monsters, 43 potentiële bestuivers waren. DNA-barcoding zoals toegepast in deze studie, kan bovendien geen absolute aantallen of biomassa per prooi accuraat aangeven en daarmee ook niet de reële predatiedruk per soort. Eerder onderzoek gaf al aan dat de Aziatische hoornaar voornamelijk algemene bijen-, wesp- en vliegensoorten vangt.
Tenslotte noemt hij een studie over negatieve effecten op bestuiving in Spanje. De mate waarin dit relevant is voor Nederland is onduidelijk, aangezien nestdichtheden, lokale flora en andere factoren kunnen verschillen. Zo gaat de aangehaalde studie bijvoorbeeld over de bestuiving van een plantensoort (witte munt) die in Nederland zeldzaam is.
De door Van Alphen aangedragen argumenten overtuigen niet dat de Aziatische hoornaar, die overigens zelf ook een bestuiver is, een bedreiging vormt voor de biodiversiteit. Maar met zijn stelling dat er meer gedetailleerde gegevens nodig zijn om het precieze effect van de aanwezigheid van de Aziatische hoornaar vast te stellen, is natuurlijk niks mis.
“Honingbijensterfte”
Van Alphen noemt het “merkwaardig” dat het EIS-rapport een gebrek aan goede gegevens over bijensterfte door de Aziatische hoornaar signaleert. Hij noemt twee publicaties (Diégues-Antón et al. (2025) en Hassall et al. (2025)) als tegenbewijs. Deze publicaties verschenen echter na het EIS-rapport. Hassall et al. (2025) gaat bovendien niet over honingbijensterfte.
Hij citeert “Monceau et al. (2018)” die liet zien “wat er gebeurt als imkers niet ingrijpen: alle geobserveerde kolonies bezweken aan de predatie”. De referentie ontbreekt in de literatuurlijst, maar waarschijnlijk doelt hij op een studie met slechts twee bijenvolken. Dit is een te kleine steekproef om algemene conclusies aan te verbinden. Het is sowieso gecompliceerd om de bijdrage van de hoornaar te isoleren van andere sterftefactoren zoals de varroamijt, ziektes, habitatverlies en insecticiden.
Zijn berekening dat bij een nestdichtheid van 12 nesten/km² ruim 9 nesten betrokken kunnen zijn bij predatie op één bijenvolk, is rekenkundig correct, maar de realiteitswaarde van deze nestdichtheid voor Nederland is onzeker. In tegenstelling tot wat Van Alphen suggereert, stelt het EIS-rapport niet dat een bijenvolk slechts door één nest wordt geëxploiteerd. Het erkent expliciet dat predatie vanuit meerdere nesten tot meer verlies kan leiden.
Predatie kan leiden tot foraging-paralysis, een uitgesteld effect dat de overwinteringskans verkleint. Wintersterfte is echter een multifactorieel probleem. Dit blijkt ook uit de zwakke geografische correlatie in Nederland tussen de sterfte in de winter van 2024/2025 en het aantal waarnemingen van Aziatische hoornaars in het jaar ervoor.
Dat de Aziatische hoornaar impact kan hebben op honingbijen is volkomen duidelijk, maar de stelling dat grootschalig verlies van bijenvolken door de Aziatische hoornaar aannemelijk is, wordt met de aangevoerde argumenten onvoldoende onderbouwd.
“Kosten-batenanalyse van bestrijding”
Na zijn analyse van het EIS-rapport gaat Van Alphen over op beleidsadvies voor intensievere bestrijding. Dit is een verschuiving ten opzichte van de inleiding, waar hij het overheidsbeleid nog “Too little, too late” noemde, wat suggereert dat hij zelf ook van mening is dat het te laat is om de verspreiding van deze hoornaar te stoppen.
Ondanks de titel bevat deze paragraaf geen kosten-batenanalyse. Een dergelijke analyse zou mogelijk niet goed uitpakken voor zijn betoog, omdat de baten van bestrijding onduidelijk zijn.
Hij beroept zich op Artikel 3.19 van de op 1 januari 2024 vervallen Wet natuurbescherming, en eist dat provincies beheersplannen opstellen met als doel dat de populatiegroei “gelijk aan, of onder de 1 blijft”. Dit lijkt in tegenspraak met zijn eerdere opmerking dat uitroeiing niet meer mogelijk is. Wellicht beoogt hij een afremming van de groei, wat in regio’s met lage dichtheid wellicht nog een optie is.
“Naar een haalbare populatiebeheersing van de Aziatische hoornaar”
Van Alphen waarschuwt dat de populatie Aziatische hoornaars over 4 jaar zijn maximum zou bereiken. Dit is zo te zien een rekenfout want zijn eigen groeimodel (uitgaande van 0,5 nest/km² en een groeifactor van 4) berekent dit maximum van 12 nesten/km² al na ongeveer 2,3 jaar.
Hij doet drie voorstellen voor populatiebeheersing.
- Springtrapping: Het vangen van koninginnen in het voorjaar. Het is een wijdverbreid misverstand dat elke gevangen en gedode koningin betekent dat een nieuw nest is voorkomen. Men vergeet dat jonge koninginnen sowieso een kleine overlevingskans hebben in het voorjaar. Dus of je ze nou wel of niet vangt: de meesten gaan sowieso dood.
Er is dan ook geen wetenschappelijk bewijs dat deze methode effectief is. Eerder het tegendeel [bijvoorbeeld Monceau & Thiéry (2017)]. De gebruikte vallen zijn bovendien vaak niet of onvoldoende selectief, wat leidt tot bijvangst en verstoring van andere insecten [Monceau et al. (2012); Rojas et al. (2016); Rome et al. (2021)]. - Opsporen van voorjaarsnesten: Het mobiliseren van “iedere Nederlander” om nesten te zoeken. Dit is praktisch onhaalbaar en kan leiden tot aanzienlijke verstoring van inheemse fauna zoals broedvogels, hommels en inheemse wespen (waaronder bedreigde soorten). De praktijk leert dat onderscheid maken tussen wespensoorten en hun de nesten voor een gemiddelde Nederlander bijzonder lastig is.
- Bestrijden van zomernesten: Deze methode wordt al jaren toegepast zonder het gewenste effect op de populatie. Nesten worden vaak pas ontdekt nadat veel koninginnen al zijn uitgevlogen. Bestrijding is momenteel tijdrovend en duur. Het gebruik van biociden, zoals in Vlaanderen, is weliswaar goedkoper maar niet-selectief en schadelijk voor de biodiversiteit. Bovendien blijkt dat de gebruiksvoorschriften in de praktijk vaak niet worden gevolgd, resulterend in extra schade.
Samenvattend zijn de voorgestelde beheersmaatregelen onvoldoende onderbouwd en waarschijnlijk inefficiënt. Zelfs met onbeperkte middelen zou beheersing een continue, kostbare inspanning blijven, omdat herintroductie uit buurlanden onvermijdelijk is.
3. Conclusie en alternatieve perspectieven
Het rapport van Van Alphen biedt onvoldoende wetenschappelijke onderbouwing voor een verantwoord beheer van de Aziatische hoornaar. De auteur spiegelt resultaten uit de literatuur verkeerd voor en hij doet beweringen die half waar of volkomen onjuist zijn. De steun die het pamflet geniet lijkt vooral voort te komen uit de door sommigen gewenste conclusies en niet uit de kwaliteit van de argumentatie.
Er is brede consensus dat de Aziatische hoornaar in Nederland een gevestigde soort is waarmee men zal moeten leren leven. Grootschalige, kostbare bestrijdingscampagnes en pseudowetenschappelijke publicaties dragen niet bij aan een oplossing.
Constructieve benaderingen, die vaak worden voorgesteld door experts, richten zich op het beperken van de impact:
- Voor imkers: Bijvoeren van gestreste volken, samenvoegen van kleine volken, verplaatsen van kasten, gebruik van beschermkooien, elektrische harpen of barrières.
- Voor overheden: Beperken van bestrijding tot gebieden met lage dichtheid, nesten die gevaar opleveren of die zich in kwetsbare natuur bevinden, geven van goede voorlichting, versterken van de inheemse natuur, stimuleren van onderzoek naar efficiënte, natuurvriendelijke en (uiteraard) gifvrije methoden.
Tot slot enkele overwegingen voor een effectieve discussie:
- Erken de oprechte zorgen van imkers.
- Maak onderscheid tussen emotie en realisme.
- Niet iedereen met een afwijkende mening is een tegenstander of “imkerhater”. Ad hominem-aanvallen en andere drogredenen zijn niet behulpzaam.
- Wees transparant in de communicatie en vermijd het verspreiden van ongefundeerde claims.
- Bouw kennis op via neutrale, onafhankelijke wetenschappelijke informatiebronnen.
- Erken dat er onzekerheden zijn en leg nadruk op het voorzorgsprincipe.
De emoties onder imkers zijn begrijpelijk. Verantwoord overheidsbeleid moet echter worden gevormd door een zorgvuldige kosten-batenanalyse, gebaseerd op feiten, kennis en een gezonde uitwisseling van argumenten waarin ook de belangen van de biodiversiteit in het oog worden gehouden. Met deze analyse hopen we daaraan een constructieve bijdrage te hebben geleverd.