Spring naar inhoud

Wie op internet zoekt naar de Amerikaanse vogelkers, valt al snel iets op. Op bijna elke website wordt de weinig flatteuze bijnaam bospest gebruikt. De voormalige superboom, die vroeger zo populair was dat ie overal en nergens werd geplant, is de afgelopen decennia verworden tot ‘supervijand’, zoals bosecoloog Bart Nyssen het noemt.

Als we onze toch wat bipolaire omgang met de vogelkers willen begrijpen, is bestudering van de geschiedenis cruciaal, stelt Nyssen. Volgens hem willen we in Nederland de laatste decennia een inheemse, herkenbare plantengemeenschap. “Te veel uitwisseling tussen ecosystemen uit verschillende landen wordt als schadelijk ervaren. Daar zit deels wat in, want het ís natuurlijk ook zo dat nieuwe soorten in bestaande ecosystemen verstoringen kunnen geven en dat menselijk handelen dit proces versterkt. Maar aan de andere kant heeft uitwisseling altijd plaatsgevonden. De permanente vermenging van soorten is een vast onderdeel van de evolutie, waarbij door concurrentie tussen en door het kruisen van soorten evolutionaire aanpassing ontstaat”, vertelt Nyssen, die bezig is met een promotieonderzoek aan de KU Leuven naar de ter discussie staande boom.

Volgens de wetenschapper is deze manier van denken deels een erfenis uit de jaren dertig. “Vanaf dan wordt het denken over natuur in Nederland langzaam gevoed door nationalistische sentimenten in Duitsland en andere delen van Europa. Inheemse soorten worden als beter gezien dan uitheemse. Het ideaalbeeld van de natuur is dat van vaste gezelschappen van soorten, die qua onderlinge samenstelling altijd al zo hebben bestaan.” Na de Tweede Wereldoorlog had Europa de buik vol van een menselijke verdeling langs raciale scheidslijnen. “Mensen hebben zichzelf gecorrigeerd op racistische gevoelens voor mensen”, schetst Nyssen. Maar bij planten en dieren is het inheemse-versus-uitheemse-sentiment nauwelijks gecorrigeerd, denkt hij.

Schapen

De Amerikaanse vogelkers groeide oorspronkelijk van Midden-Amerika tot in Zuid-Canada. Grote zeilboten namen de zaden al begin zeventiende eeuw mee. Het waren destijds voornamelijk Europese wetenschappers en mensen met vermogen die interesse hadden in nieuwe soorten. De boom kende halverwege de negentiende eeuw een ‘doorbraak’. Het zanderige deel van Nederland bestond door massale houtkap grotendeels uit heel grote heideoppervlakten, die door schapen werden begraasd. “Eind negentiende eeuw stortte echter de hele schapencultuur in door concurrentie van wol uit Nieuw-Zeeland en Australië.”

Rond die tijd kwam ook de mijnbouw op in Nederland en werd kunstmest uitgevonden, waardoor mensen opnieuw nadachten over gebruiksmogelijkheden voor de woeste zandgronden: de betere delen bleken, dankzij de kunstmest, geschikt voor landbouwgrond, en op de minder vruchtbare delen werden grove dennen geplant. Die dennen waren geschikt voor het stutten van mijngangen in de steenkoolmijnbouw. De den was echter ook gevoelig voor ziektes en brand, en verzuurde de bodem met de naalden die van de boom vielen. Na experimenten met diverse loofboomsoorten, bleek de vogelkers de beste oplossing om tussen de dennen te plaatsen. “De vogelkers beschermde tegen het overslaan van ziekte en brand van de ene den op de andere, verrijkte de bodem en bleek makkelijk te kweken.” Die geschiedenis is er de reden van dat de Amerikaanse vogelkers nu nog steeds het meest gevonden wordt op de onvruchtbare zandgronden in gebieden in Noord-Brabant, Midden-Limburg, de Veluwe, Overijssel en Drenthe.

In de schaduw

Vanaf de jaren dertig van de vorige eeuw ging het nationalistische sentiment een rol spelen. En rond de jaren vijftig nam de populariteit van de boom verder af. Hele vlaktes aan dennen werden in die jaren gekapt voor de houtbehoefte. “Het probleem is dat de vruchten van de Amerikaanse vogelkers, die naast de dennen stonden, ook op die bodem lagen en massaal gingen ontkiemen. In die hele jonge jeugdfase groeien vogelkersjes veel sneller dan dennetjes, waarmee ze schaduw maakten waardoor de grove dennen niet meer groeiden. Dat was voor de houtproductie een probleem: men wilde grove dennen, vanwege de traditie en een verzekerde afzet. Zo kreeg de Amerikaanse vogelkers de bijnaam bospest. Het werd onkruid.”

In de laatste decennia van de twintigste eeuw werd de vogelkers massaal afgezaagd, maar deze groeide net zo hard weer terug, omdat er uitlopers ontstonden op de afgezaagde stam. “Ook bestrijding door middel van chemicaliën werkte onvoldoende en was erg vervuilend”, legt Nyssen uit.

Concurrentie

Hij legt uit dat de wetenschap tegenwoordig op een andere manier wil bestrijden: je kan bosecosystemen veel natuurvriendelijker laten herstellen. Omdat beuken, linden, iepen, hazelaars en esdoorns minder licht nodig hebben dan de Amerikaanse vogelkers om te groeien, zijn ze veel beter in staat te concurreren dan de den. “We moeten naar gemengde bossen, waar we de concurrentie verbeteren via verschillende boomsoorten. De Amerikaanse vogelkers zal dan minder dominant worden, maar nooit helemaal verdwijnen. Gelukkig maar, want de boom is goed voor de bodem, verhoogt biodiversiteit in dennenbossen, en zoogdieren, vogels en vlinders eten de kersjes.”

We kunnen veel leren van de vogelkersgeschiedenis. Tegenwoordig is de Chinese hemelboom vanuit Zuid-Europa in opkomst, die zich mede door klimaatverandering makkelijker in onze regio vestigt, vertelt Nyssen. “We moeten leren niet in paniek te raken, niet vanuit een wij-zij-denken te reageren en al helemaal niet naar de gifspuit te grijpen. Laat het verstand regeren, niet de onderbuik.”