Spring naar inhoud

Insecten

Hoornblaaskop Conops vesicularis  bijvoorbeeld is een insect uit de familie van de blaaskopvliegen. Er zijn eieren van het insect aangetroffen in het lichaam van volwassen vrouwelijke Aziatische hoornaars, vooral koninginnen. De eieren ontwikkelen zich en zorgen ervoor dat het gastdier sterft. Echter is de inzet van de sluipvlieg als biologisch middel niet te gebruiken om de hoornaar populaties te beperken omdat ze zich ook richten op bijen.  Verder onderzoek naar de mogelijke inzet van sluipvliegen is noodzakelijk.

In zijn herkomstgebied wordt de Vespa velutina nigrithorax gegeten door de gigantische Japanse hoornaar Vespa mandarinia waarvan de koningin tot 5,5 cm groot is. Deze laatste eet veel insecten en spinnen, maar vooral sociale vliesvleugels zoals bijen, wespen en andere hoornaars. Ze jagen in groepen en kunnen alle werksters in een bijenkolonie bijzonder snel uitroeien.  De Japanse hoornaar is absoluut te vermijden om onze regio te gaan bevolken.  

Vogels

Onder onze kippensoorten bevindt zich de zwarte Janzé kip, een kleine kip die gemakkelijk te temmen is, dol op hoornaars als ze in de buurt van de bijenkorven zweven. Honingbijen lijken ze dan weer met rust te laten. Deze kip kan dus gebruikt worden aan bijenkasten om de stress door jagende hoornaars aan bijenkasten te verminderen.  

Mezen, zoals de pimpelmees Parus caeruleus, zijn dol op Aziatische hoornaars.
Ze eten echter geen levende exemplaren maar geven de voorkeur aan dode hoornaars buiten de nesten.
De impact op de Aziatische hoornaar is dus nihil.

Bij Spechten, zoals de kleine bonte specht Dendrocopos minor, en gewone Eksters Pica pica werd reeds opgemerkt in de late herfst dat ze met hun snavels het omhulsel van een nest hoornaars doorboren om de laatste individuen (larven en volwassenen) van een stervende kolonie te consumeren.

 De Europese bijeneter Merops apiaster, een zeer mooie felgekleurde vogel, is een trekvogel die zijn naam ontleent aan het feit dat hij zich voornamelijk voedt met hymenoptera (wespen, bijen, hoornaars).
De Aziatische hoornaar is dan ook een goede maaltijd voor hem. De bijeneter is nog niet in grote getale aanwezig in Vlaanderen maar er zijn broedsuccessen genoteerd de voorbije jaren.
Bijeneters jagen op hoornaars in de vlucht.

In augustus 2013 kwam een wespendief Pernis apivorus in het nieuws omdat deze een secundair nest van een Aziatische hoornaar had geroofd. De wespendief zoekt zijn prooien in de grond. Een heroriëntatie is dus aan de orde. Echter is het aantal wespendieven in Vlaanderen eerder beperkt. 

De Grauwe klauwier Lanius collurio blijkt een actief roofdier van de Aziatische hoornaar te zijn.
Spijtig staat deze soort als zeer ernstig bedreigd genoteerd op de rode lijst in Vlaanderen.

Merk ook op dat al deze vogels vergiftigd kunnen raken als ze individuen consumeren uit met chemie verdelgde nesten die in de bomen zijn achtergelaten.

Wormen

Drie nematodenwormen van de familie Mermithidae kunnen Aziatische hoornaars aantasten.
Dit zijn parasieten waarvoor in hun ontwikkelingscyclus een tussenkomst van een secundaire gastheer vereist is; de zogenaamde transportgastheer. Een besmette hoornaar ontwikkelt zich met in zijn achterlijf een nematodenworm die in volwassen toestand 10 cm lang kan worden. In Europa doet dit fenomeen zich voor bij de sociale wespen. Het is nog niet geweten of deze wormen de Vespa velutina zullen aantasten.

Planten

Vleesetende planten uit de siertuinbouw, zoals bekerplanten afkomstig uit Noord-Amerika, of Nepenthes afkomstig uit de Filippijnen, consumeren insecten. Of deze Aziatische hoornaars vangen is nog onbekend.

Wetenschappers bestuderen de feromonen van deze planten. De feromonen scheiden ze af om hun prooi te lokken.  Deze feromonen zouden we als lokstof willen gebruiken in de selectieve vallen.

Van de vleesetende trompetbekerplanten Sarracenia die eerder nooit hoornaars hebben ontmoet is geweten dat ze ondertussen ook hoornaars vangen.

Echter in Vlaanderen is de mogelijkheid om schade te berokkenen aan de Aziatische hoornaars via vleesetende planten totaal ontoereikend.

Algemeen

De algemene onderzoeken naar biologische bestrijding staan nog in de kinderschoenen.
Eerdere experimenten door middel van de introductie van exotische roofdieren om andere invasieve dierpopulaties in bedwang te houden zijn quasi altijd nefast afgelopen voor de lokale natuur.
Op dit moment is onze Europese lijst met roof- of plaagdieren tegen de Aziatische hoornaar niet hoopvol om op snelle termijn een kentering te zien. De enige natuurlijke vijand die momenteel iets kan betekenen is de mens.

(Vakantie)verkeer, meeliften met kampeerspullen en met (tuin-)planten én een zachter klimaat, versnellen de vestiging en verspreiding van landslakken uit zuidelijker streken. Hun leefwijze vertoont overeenkomsten, de snelheid en routes verschillen echter. De laatste decennia hebben zich in ons land diverse landslakken gevestigd met een Zuid-Europese herkomst. Vaak afkomstig uit het Middellandse Zeegebied, werden ze door menselijk handelen onbedoeld geïntroduceerd. Eenmaal gearriveerd blijkt het Nederlandse klimaat met – inmiddels – mildere winters, geschikter voor vestiging en verdere verspreiding dan vroeger.

Zuidelijke (klimaat)schuivers?

Als eerste duiken zuidelijke slakken vaak op in tuinen, zelfs op balkons in het stedelijk gebied en op andere plekken met veel menselijke invloed. Meegelift met kampeer- en bouwmateriaal, verkeer en tuinplanten, verspreiden ze zich onder andere via campings, wegbermen, dijken, spoortaluds, haventerreinen en tuincentra. Later koloniseren ze ook andere gebieden en verloopt de verspreiding natuurlijker. Dit proces van acute of geleidelijke import vanuit het zuiden zien we in heel Europa. Menselijk transport vormt de motor; klimaatverandering veroorzaakt gunstige vestigingscondities. Omdat ze hier door menselijk transport kwamen, beschouwen we ze als exoten en niet als op eigen kracht gekomen klimaatschuivers.

Verschillen in verspreidingstrends

Veel van de nieuwe slakken komen uit vergelijkbare regio’s: Zuid-Frankrijk, Italië, Griekenland, Spanje of Noord-Afrika en zijn aangepast aan droge, zonnige omstandigheden. Als overlevingsstrategie klimmen ze ver omhoog in stengels of struiken om droge, hete perioden te overbruggen (estivatie of zomerslaap). Onderling bestaan wel verschillen in verspreidingssnelheid, biotoopvoorkeur en mate van vestiging. Hieronder worden ter illustratie enkele soorten aangestipt.

De gekielde loofslak (Hygromia cinctella) is een voorbeeld van snelle verspreiding. Deze verliep aanvankelijk via kampeerspullen en geïmporteerde (tuin)planten. Na de eerste vondst in Amsterdam (1996) nam het aantal waarnemingen explosief toe. Inmiddels zijn grote delen van Nederland veroverd. De soort leeft vooral in tuinen, parken en bermen en blijkt goed bestand tegen ons klimaat.

De zandslak (Theba pisana) floreert rondom de Middelllandse Zee in zandig open duingebied. In de jaren zestig werd een populatie uitgezet in Domburg. Latere vestigingen hadden plaats via kampeermateriaal en planten. Geholpen door het warmere klimaat gaat de verdere verspreiding op natuurlijke wijze. Inmiddels leven op veel plaatsen. De zandslak neemt in ons land sterk toe. Met name in duingebieden zie je ze vaak in groepjes bij elkaar hoog boven de grond op plantenstengels de hitte en droogte van de bodem ontvluchten.

Zuidelijke duinslakken worden vooral in duingebieden waargenomen. Hoewel ze zich daar het eerst hebben gevestigd, komen ze inmiddels ook elders in ons land voor. Er zijn meerdere soorten. De afgevlakte duinslak is herkenbaar aan onder andere de 'navel' onderop het huisje. Bij warm weer klimmen ze massaal op planten of paaltjes om aan de hete bodem te ontsnappen. De slanke en de bolle duinhoren (Cochlicella acuta en C. barbara) hebben, evenals de Griekse duinslak (Cernuella cisalpina), een voorkeur voor vrij open, kalkrijke habitats, zoals duinen en wegbermen. Ze zijn gevoelig voor vorst, profiteren zichtbaar van zachte winters en breiden zich vooral uit in de kustprovincies.

De Franse en afgevlakte duinslak (Cernuella aginnica en C. neglecta) komen nog op kleinere schaal met lokale populaties voor in de duinen, maar ook in kalkrijk Zuid-Limburg en op veen- en kleigrond. De pastaslak (Eobania vermiculata) en de getande melkslak (Otala lactea) doken vooral relatief kortgeleden in ons land op. Ze worden steeds vaker levend ontdekt tussen geïmporteerde planten en groenten en in tuincentra. Van vestiging op grote schaal is nog geen sprake; ze lijken nog (net) te gevoelig voor kou. Bij verdere opwarming is zeker uitbreiding denkbaar. Impact op inheemse slakkensoorten Vooralsnog zijn in Nederland geen grote negatieve effecten op onze inheemse (slakken)fauna vastgesteld. Uit België en het Verenigd Koninkrijk is wel lokale verdringing door voedselconcurrentie of verstoring van kwetsbare habitats bekend. Exoten kunnen de druk op de inheemse soorten vergroten. Verdere monitoring is daarom van belang.

Menselijke mobiliteit, internationale handel en klimaatverandering, creëren ideale omstandigheden voor vestiging van zuidelijke landslakken. Binnen het project Signalering Exoten volgen vrijwilligers van Stichting ANEMOON deze ontwikkelingen op de voet. Uw ‘losse waarnemingen’ blijven ook welkom via de bekende waarnemingenportals.