Spring naar inhoud

In Provinciale Staten van Zeeland heeft PVV-statenlid India Zandman onlangs vragen gesteld aan het College van Gedeputeerde Staten over het stoppen van de bestrijding Aziatische hoornaars. Hieronder staan de vragen van het Statenlid en de antwoorden van GS:

1. Klopt het bericht dat de provincie Zeeland wil stoppen met de bestrijding van de Aziatische hoornaar vanwege uitgeputte financiële middelen?

De Provincie Zeeland bouwt het bestrijden van de Aziatische hoornaar geleidelijk af. Belangrijkste reden is dat de Aziatische hoornaar zich heeft gevestigd in Nederland en er geen eliminatie meer mogelijk is. Het ministerie van LVVN heeft daarom de status van de soort gewijzigd van ‘te elimineren’ naar ‘te beheersen’. De verordening erkent dat bij het maken van beheerskeuzes rekening gehouden moet worden met de kosten en effectiviteit van het beheer. Om wijziging van dit beleid niet abrupt door te voeren is besloten in 2024 nog een extra impuls te geven aan de bestrijding en om die in de daaropvolgende jaren, 2025 en 2026, geleidelijk af te bouwen, dit door een plafond te stellen aan de te besteden financiële middelen. Andere overheden, organisaties en particulieren konden op die manier wennen aan de gewijzigde rol van de Provincie en zich voorbereiden om zelf, indien gewenst, actie te ondernemen.  Deze wijziging van beleid is reeds in 2024 uitgebreid gecommuniceerd met betrokkenen. Ook via de media is hier in algemene zin aandacht aan geschonken. In september 2025 is dit nogmaals gedaan toen het voor dit jaar beschikbare budget uitgeput dreigde te raken.   

2. Hoeveel middelen zijn er in 2024 (en voorgaande jaren) vrijgemaakt voor de bestrijding van de Aziatische hoornaar? 

Voor bestrijding van de Aziatische hoornaar is in 2024 € 300.000 gereserveerd, voor 2025 € 150.000 en voor 2026 € 50.000.   

3. Hoe is dit budget precies besteed, en wat zijn de belangrijkste oorzaken dat de middelen sneller zijn uitgeput dan voorzien? 

Het budget is besteed aan de verwijdering van gemelde nesten van Aziatische hoornaars door een gespecialiseerd bedrijf. Het aantal meldingen is, zoals verwacht, door de jaren sterk gestegen.  Dat de middelen op een gegeven moment ontoereikend zouden zijn voor bestrijding van alle nesten was bekend. Dit houdt ook verband met de verminderde inzet van de Provincie, lees ook bij 1.    

4. Kan het College bevestigen dat een bedrijf uit Limburg is ingeschakeld voor de bestrijding? 

Het door de Provincie ingeschakelde bedrijf komt niet uit Limburg.

5. Zo ja, waarom is er gekozen voor een bedrijf van buiten de provincie in plaats van Zeeuwse bestrijders, die meer kennis hebben van de lokale situatie? 

N.V.T.

6. Is het College ermee bekend dat de gehanteerde voorwaarden van het Limburgse bedrijf ertoe hebben geleid dat het budget sneller uitgeput raakte? 

N.V.T.

7. Deelt het College de mening dat de bestrijding van de Aziatische hoornaar niet moet stoppen zolang het probleem zich blijft uitbreiden? Zo nee, waarom niet? 

Zie vraag 1

8. Is het College bereid om aanvullende middelen vrij te maken voor effectieve en duurzame bestrijding van de Aziatische hoornaar? 

Nee 

9. Heeft het College gesprekken gevoerd met de buurlanden en buurprovincies (zoals België, Noord-Brabant en Zuid-Holland) over een gezamenlijke grensoverschrijdende aanpak van dit probleem? 

Op bestuurlijk niveau is hierover geen contact geweest. Ambtelijk zijn er wel gesprekken met de andere Provincies en verantwoordelijke instanties in België.

10. Welke stappen onderneemt de provincie om samen met andere provincies en het Rijk tot een structurele, landelijke aanpak te komen? 

Een landelijk aanpak wordt niet nagestreefd. Dat is ook de essentie van gedecentraliseerd beleid en gedecentraliseerde uitvoeringstaken.  Afstemming vindt wel plaats met andere Provincies. Het afbouwen van de bestrijding vindt in meerdere Provincies plaats.  

11. Hoe beoordeelt het College de risico’s voor de Zeeuwse natuur, biodiversiteit en landbouw als de bestrijding stilvalt? 

De risico’s voor de Zeeuwse natuur, biodiversiteit en landbouw door het stopzetten van Provinciale bestrijding zijn naar onze inschatting gering. Het rapport “Leren leven met de Aziatische hoornaar” van EIS Kenniscentrum Insecten onderbouwt deze opvatting.   

12. Wat is het concrete vervolgbeleid van de provincie Zeeland ten aanzien van invasieve exoten in het algemeen en de Aziatische hoornaar in het bijzonder? 

De aanpak van invasieve exoten door de Provincie is weergegeven in het Plan van aanpak exotenbestrijding in de Provincie Zeeland dat in december 2021 door GS is vastgesteld.

(Vakantie)verkeer, meeliften met kampeerspullen en met (tuin-)planten én een zachter klimaat, versnellen de vestiging en verspreiding van landslakken uit zuidelijker streken. Hun leefwijze vertoont overeenkomsten, de snelheid en routes verschillen echter. De laatste decennia hebben zich in ons land diverse landslakken gevestigd met een Zuid-Europese herkomst. Vaak afkomstig uit het Middellandse Zeegebied, werden ze door menselijk handelen onbedoeld geïntroduceerd. Eenmaal gearriveerd blijkt het Nederlandse klimaat met – inmiddels – mildere winters, geschikter voor vestiging en verdere verspreiding dan vroeger.

Zuidelijke (klimaat)schuivers?

Als eerste duiken zuidelijke slakken vaak op in tuinen, zelfs op balkons in het stedelijk gebied en op andere plekken met veel menselijke invloed. Meegelift met kampeer- en bouwmateriaal, verkeer en tuinplanten, verspreiden ze zich onder andere via campings, wegbermen, dijken, spoortaluds, haventerreinen en tuincentra. Later koloniseren ze ook andere gebieden en verloopt de verspreiding natuurlijker. Dit proces van acute of geleidelijke import vanuit het zuiden zien we in heel Europa. Menselijk transport vormt de motor; klimaatverandering veroorzaakt gunstige vestigingscondities. Omdat ze hier door menselijk transport kwamen, beschouwen we ze als exoten en niet als op eigen kracht gekomen klimaatschuivers.

Verschillen in verspreidingstrends

Veel van de nieuwe slakken komen uit vergelijkbare regio’s: Zuid-Frankrijk, Italië, Griekenland, Spanje of Noord-Afrika en zijn aangepast aan droge, zonnige omstandigheden. Als overlevingsstrategie klimmen ze ver omhoog in stengels of struiken om droge, hete perioden te overbruggen (estivatie of zomerslaap). Onderling bestaan wel verschillen in verspreidingssnelheid, biotoopvoorkeur en mate van vestiging. Hieronder worden ter illustratie enkele soorten aangestipt.

De gekielde loofslak (Hygromia cinctella) is een voorbeeld van snelle verspreiding. Deze verliep aanvankelijk via kampeerspullen en geïmporteerde (tuin)planten. Na de eerste vondst in Amsterdam (1996) nam het aantal waarnemingen explosief toe. Inmiddels zijn grote delen van Nederland veroverd. De soort leeft vooral in tuinen, parken en bermen en blijkt goed bestand tegen ons klimaat.

De zandslak (Theba pisana) floreert rondom de Middelllandse Zee in zandig open duingebied. In de jaren zestig werd een populatie uitgezet in Domburg. Latere vestigingen hadden plaats via kampeermateriaal en planten. Geholpen door het warmere klimaat gaat de verdere verspreiding op natuurlijke wijze. Inmiddels leven op veel plaatsen. De zandslak neemt in ons land sterk toe. Met name in duingebieden zie je ze vaak in groepjes bij elkaar hoog boven de grond op plantenstengels de hitte en droogte van de bodem ontvluchten.

Zuidelijke duinslakken worden vooral in duingebieden waargenomen. Hoewel ze zich daar het eerst hebben gevestigd, komen ze inmiddels ook elders in ons land voor. Er zijn meerdere soorten. De afgevlakte duinslak is herkenbaar aan onder andere de 'navel' onderop het huisje. Bij warm weer klimmen ze massaal op planten of paaltjes om aan de hete bodem te ontsnappen. De slanke en de bolle duinhoren (Cochlicella acuta en C. barbara) hebben, evenals de Griekse duinslak (Cernuella cisalpina), een voorkeur voor vrij open, kalkrijke habitats, zoals duinen en wegbermen. Ze zijn gevoelig voor vorst, profiteren zichtbaar van zachte winters en breiden zich vooral uit in de kustprovincies.

De Franse en afgevlakte duinslak (Cernuella aginnica en C. neglecta) komen nog op kleinere schaal met lokale populaties voor in de duinen, maar ook in kalkrijk Zuid-Limburg en op veen- en kleigrond. De pastaslak (Eobania vermiculata) en de getande melkslak (Otala lactea) doken vooral relatief kortgeleden in ons land op. Ze worden steeds vaker levend ontdekt tussen geïmporteerde planten en groenten en in tuincentra. Van vestiging op grote schaal is nog geen sprake; ze lijken nog (net) te gevoelig voor kou. Bij verdere opwarming is zeker uitbreiding denkbaar. Impact op inheemse slakkensoorten Vooralsnog zijn in Nederland geen grote negatieve effecten op onze inheemse (slakken)fauna vastgesteld. Uit België en het Verenigd Koninkrijk is wel lokale verdringing door voedselconcurrentie of verstoring van kwetsbare habitats bekend. Exoten kunnen de druk op de inheemse soorten vergroten. Verdere monitoring is daarom van belang.

Menselijke mobiliteit, internationale handel en klimaatverandering, creëren ideale omstandigheden voor vestiging van zuidelijke landslakken. Binnen het project Signalering Exoten volgen vrijwilligers van Stichting ANEMOON deze ontwikkelingen op de voet. Uw ‘losse waarnemingen’ blijven ook welkom via de bekende waarnemingenportals.